In memoriam ds. M.J. van Gelder (incl. rouwadvertentie)

Home Nieuwsberichten In memoriam ds. M.J. van Gelder (incl. rouwadvertentie)

Op 26 september overleed mijn geliefde schoonvader, ds. Maarten Johannis van Gelder, in de leeftijd van 82 jaar.

De laatste jaren waren vol van zorg. De ziekte van Alzheimer tastte zijn geestelijke vermogens steeds verder aan, waardoor hij sinds september vorig jaar niet meer thuis kon wonen en aangewezen was op intensieve zorg. Vooral voor mijn schoonmoeder was het een zeer aangrijpend moment toen hij verhuisde naar Zorgcentrum de Wittenberg in Haaften. Afgelopen voorjaar ging hij steeds verder achteruit. Jongstleden zondagmorgen kwam het van God bepaalde levenseinde.
Tijdens enkele heldere momenten in de laatste periode mocht er toch Gods genadewerk in zijn leven tot uitdrukking komen. Alsof de nevel dan voor een ogenblik uit zijn gedachten week. Gods genade is een hartenzaak, niet aan te tasten door een ziekte, en met Christus verborgen in God.

Maarten Johannis van Gelder werd geboren op 7 december 1938 te Rotterdam-Zuid.  Door Gods genade mocht hij op Gods tijd worden wedergeboren tot een levende hoop. In de beginjaren van zijn huwelijk verwekte de Heere namelijk in zijn ziel een droefheid naar God over de zonden. Diep was de ontdekking aan  - zoals hij daar zelf van sprak - zijn dodelijk vijandige hart en zijn inwendige verdorvenheid. De Heere bracht hem aan het einde van de wet, en schonk hem God te mogen toevallen in Zijn heilig recht.
Meerdere keren heeft hij mij daarvan verteld. Wat lag de gang van het afsnijdende Godswerk, het ontdekkende en dodende werk van de wet, zuiver in zijn ziel verklaard. Maar wat kon hij ook teer spreken over de openbaring van de Middelaar aan zijn ziel, met de woorden:  ‘U dan, die gelooft, is Hij dierbaar’. Op een innemende en eenvoudige wijze kon hij spreken over de dierbaarheid van Christus, zoals hij die had mogen bewonderen toen hij voor God was overgebleven als een mens (en nu citeer ik hem) ‘met een hart zo goddeloos als de duivel zelf en een ziel zo zwart als de hel’.

In 1967 werd hij toegelaten tot de Theologische School. De Heere had hem tijdens zijn werk als assistent-accountant werkzaam gemaakt met de nood van de Noord-Hollandse gemeenten, en in het bijzonder die te Enkhuizen. De Heere sprak: ‘Ik zal tot het Noorden zeggen: Geef’!
Enkhuizen werd op 22 september 1971 zijn eerste gemeente. Daarna volgden Gouda, Nieuwerkerk (Zld.), Tricht-Geldermalsen, Ridderkerk-Slikkerveer en Middelburg-Zuid. Na zijn emeritaat vestigden mijn schoonouders zich in Geldermalsen. Daarvandaan heeft mijn schoonvader nog verschillende jaren mogen voorgaan in de dienst van het Woord.

Zijn prediking kenmerkte zich door een scherpe, ontdekkende wetsprediking en een ruimhartige en gunnende Christusprediking. Hij had vaak lage gedachten van zichzelf, omdat hij - naar eigen zeggen -  niet ‘wel ter tale’ was. Mede daarom werd hij misschien wel wat over het hoofd gezien. Toch zijn er ook velen met hart en ziel aan hem verbonden geweest. De godsdienst kon met hem niet uit de voeten. Maar zij die zich als een monster van goddeloosheid hadden leren kennen, die geen grond meer hadden om op te staan en het moesten hebben van een eenzijdig Godswerk van Boven naar beneden vonden aansluiting in zijn prediking.
Als jongen heb ik er in Slikkerveer als een ‘vroom mannetje’ in grote vijandschap onder gezeten. Zijn afsnijdende prediking, waarin niet de minste ruimte voor een godsdienstig en goedbedoelend mens overbleef, wekte grote tegenstand. Maar toen de Heere er door Zijn genade onder gaf te buigen, is juist deze prediking me lief geworden. Want zijn prediking bleef in de afsnijding niet steken. Wat kon mijn schoonvader juist dan, ‘waar alle hoop de mens gans ontviel, en niemand zorgde voor de ziel’, de dierbaarheid en bereidwilligheid van Christus prediken. Christus, Die te Zijner tijd voor de goddelozen gestorven is.  
Ambtelijke strijd is hem ook niet bespaard gebleven. In de Goudse tijd kwam zijn prediking zelfs op de synodetafel terecht, en werd hij door zijn opposanten verweten een ‘Steenblokiaan’ te zijn. Maar ook daaromheen ging het niet altijd vanzelf. Dat heeft hem pijn gedaan. Maar tijdens zijn afscheidsdienst ter gelegenheid van zijn emeritaat mocht hij het in verbrokenheid en verwondering zeggen: ‘Wie mij veracht, God wou mij niet verachten’.
Opmerkelijk is dat hij ook voor meerdere dienaren des Woords in onze gemeenten tot zegen is geweest, hetzij tot hun bekering, hetzij in de weg naar het ambt. De Heere gaf genade en ere.
We zullen hem missen! De Heere stelle zijn nagedachtenis tot zegen. De knechten verdwijnen, maar de Meester blijft!

ds. A.T. Huijser, Sliedrecht

Bron: De Saambinder

Terug naar overzicht nieuws