"Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen die wonen in het land van de schaduwen des doods, over dezelve zal een licht schijnen ". Jesaja 9:1.
In deze weken voor het Kerstfeest worden we in het kerkelijk jaar in het bijzonder bepaald bij de Oud- en Nieuwtestamentische voorzeggingen van de komst van Christus in het vlees. We mogen er bij stilstaan dat God vervuld heeft, wat Hij gesproken en beloofd heeft, nl. dat het beloofde Vrouwenzaad komen zou om de satan de kop te vermorzelen. In het bijzonder de profeet Jesaja heeft mogen profeteren van dat Licht, dat in de duisternis van deze wereld zou opgaan.
De profeet tekent ons in de woorden van onze tekst het volk van zijn dagen als een volk dat in de duisternis wandelt en waarover de schaduwen des doods zich uitstrekken. Het volk dat naar de Naam des Heeren is genoemd, wandelt in de zonde. Het is zonde, afval, ongehoorzaamheid wat de klok slaat en de ondergang dreigt. Koning Achaz zoekt in de Syro-Efraïmietische oorlog steun bij de koning van Assyrië in plaats van hulp te zoeken bij de Heere. Had de Heere het niet beloofd dat er een heerlijke toekomst zou aanbreken voor het volk, als het naar de Heere wilde luisteren? Lees het maar na in hoofdstuk 7. Maar dan mag Jesaja, als de Evangelist van het Oude Verbond, tegenover deze zee van duisternis en slagschaduwen van het komende verderf een boodschap van troost aan het volk brengen. Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van de schaduwen des doods, over dezelve zal een licht schijnen.
Wie zou die boodschap hebben verstaan? Koning Achaz en zijn rijksgroten niet. Die zochten het bij de grootmachten van de wereld.
Deze boodschap is verstaan door diegenen onder het volk die het hebben begrepen: Het gaat verkeerd als we op de ingeslagen weg doorgaan. Het verderf zal ons haastelijk overkomen als het volk doorgaat in het afwijken van de Heere. En dat om eigen schuld, omdat we naar de waarschuwingen van de profeten niet hebben geluisterd.
Ook wij mogen die boodschap nog horen. Weten wij, door het ontdekkende werk van de Heilige Geest, dat wij van onszelf in de duisternis wandelen? En dat om eigen schuld? Hebben we onszelf leren rekenen bij dat volk dat in duisternis wandelt en waarover de slagschaduwen van de eeuwige dood zich uitstrekken? Wij hebben van nature de duisternis liever dan het licht. Wij leven zonder ware kennis van God en van onszelf naar de dag van de eeuwigheid en beseffen het niet dat we ellendig zijn, en arm en jammerlijk en blind en naakt.
Als het licht van de Geest van Christus in ons hart gaat schijnen, dan gaan we zien hoe donker het daarbinnen is, een fontein van vuile wanbedrijven. Zó donker, dat geen enkel licht, dan alleen het waarachtige Licht in staat is om het donker op te doen klaren. Dan horen we zo iemand bidden: Zo Gij, Heere, in 't recht zoudt treden en gadeslaan mijn ongerechtigheden, ach, wie zou dan bestaan? Want door dat licht wordt ons boze hart in het volle licht gezet en dan wordt de duisternis pas werkelijk duisternis. De vrees voor de eeuwige nacht die aanstaande is, doet snakken naar licht, waarachtig licht.
Wat krijgt dan deze troostboodschap van Jesaja waarde en betekenis voor iemand, die zichzelf niet redden kan van het eeuwig verderf, die schuldig staat aan al de geboden des Heeren en waard is dat de Heere nooit meer naar hem of haar omziet.
Zij moeten zeggen: Ja, het is wel waar dat Jesaja spreekt van dat grote Licht, dat er in de wereld komen zal, maar ik zie dat Licht niet; maar ik kan er ook niet buiten, want buiten dat Licht is een eeuwige duisternis mij beschoren. Bid er dan om! Bid of de Heere dat grote Licht in uw hart wil openbaren. Het volk dat in duisternis wandelt, zal een groot Licht zien en degenen die wonen in het land van de schaduwen des doods, over dezelve zal een Licht schijnen. Zal Hij Die het beloofd heeft, het dan niet op Zijn tijd en wijze vervullen?
Gij die God zoekt in al uw zielsverdriet, houdt aan, grijpt moed, uw hart zal vrolijk leven. Dat dan die levendmakende Geest u mocht brengen bij Hem, waarvan Johannes zegt: "In Hetzelve was het Leven en het Leven was het Licht der mensen".
Wat moet ook de Kerk des Heeren dikwijls klagen over donkerheid. Het kan zo duister in het hart zijn, zo dor en dodig. Het hartelijk leedwezen over de zonde wordt niet meer gevonden. Er is geen smaak in het lezen van Gods Woord. En de oorzaak? Zoek die toch niet bij de Heere, maar bij uzelf. Verootmoedig u voor Zijn Aangezicht. Alleen in die weg zal het Licht weer kunnen opgaan in het land van de schaduw des doods.
Kent u daar iets van? Of zal ook nu weer het Kerstfeest aan u voorbijgaan en zal het dan van u gelden: Het Licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft hetzelve niet begrepen? Haast u dan en spoed u om uws levens wil, want anders zal eeuwige duisternis u spoedig overkomen.
(Uit De Saambinder van 30-11-1995 / Ds. W. Silfhout)
ZING JE MEE?
Mijn hoop staat op de HEERE
Mijn ziel verwacht met smart
Hem Die mij wil bekeren;
Zijn woord vernieuwt mijn hart.
Ik wacht met groter zorgen
op God, uit 's harten grond,
dan wachters op de morgen,
ja, op de morgenstond.Laat Israël verwachten
en hopen in zijn nood
op God, want Zijn gedachten
zijn goed; Zijn heil is groot.
Hij zal Zijn volk doen leven
uit goedertierenheid
en Israël vergeven
zijn ongerechtigheid.
(Psalm 130: 3 en 4 uit de berijming van ds. C.J. Meeuse)